Allerzielen

De rosse blaren van de najaarsbomen
beleggen ’t macadam met gouden zomen.
Er dwaalt een blijde stemming in de stad
van wemelende mensen, weeldezat.
De zon met gouden draden, fijn als rag
spint haar kleed voor allerheiligendag.

Ach kind er hangt
een waas van weemoed over!
zie jij ’t dan niet?

De glans van zon en lover
is niet zo helder als je meisjeslach;
‘t is immers morgen allerzielendag!

Voel jij niet dat in elke vreugde trilt
het leed om ‘t niet bezit van wat je wilt?
Het leed om ’t niet-bezit van je verlangen,

Zo dat de zon half
in de mist blijft hangen.

Gaston Burssens