De zwaluw
De zwaluw neemt een hoge vlucht,
zijn pennenstreken aan de lucht
staan in een helder zinsverband,
hij schrijft de zomer in het land.
Wij aardelingen zien hem gaan,
zijn keerkring tussen zon en maan,
zijn gratie, ongeëvenaard,
de tweespalt van zijn zwaluwstaart.
Prinsheerlijk ijlt hij, hemelhoog,
zijn silhouet een pijl en boog,
en klieft het luchtruim met de kreet
van wie zich ongenaakbaar weet.
Vouwt hij wel ooit zijn vleugels dicht?
Vanaf het vroege morgenlicht
tot aan het late avonduur
staat aan de hemel zijn schriftuur.
Is hij in onze dreven thuis,
nestelend in ons bedehuis,
hij kent de lokroep van een land
gelegen aan de overkant.
O vogel, klein en vederlicht,
bevlogen van een vergezicht,
keer tot ons weer, je hoog geluid
roept over ons de zomer uit.
Jaap Zijlstra