Duister

Het gaat zo sluipenderwijs
dat korter worden van de dagen.
Je staat er niet bij stil
totdat je merkt dat het licht al vertrokken is
vóórdat je klaar bent met je werk.

Waar is dat licht gebleven?
Je past je aan
deelt dag en taken opnieuw in;
minder naar buiten en meer naar binnen.
En er op vertrouwen dat het licht
weldra zal wederkeren.

Maar als dat duurt
moet je leren
jezelf verzoenen met het krimpende licht
en het zich uitbreidende duister.
En er op blijven vertrouwen dat
ooit het licht zal wederkeren.

Maar nóg dringt het duister op.
Tot hoever zal het gaan?
Je vertrouwen wankelt.
Beklemd houd je vast
aan een glimp van de zon.

Het wordt koud en guur.
Je keert in jezelf
als een dier in zijn winterslaap.
Verder naar binnen moet je,
tot daar waar je eigen bron is,
je eigen warmte, je eigen licht.

Opgedroogd, afgekoeld en donker.
samengeperst leven als een eikel in de grond.
Van buiten beschut, van binnen verstild.
Niets meer verwachtend van het licht van buiten.

In je holletje, helemaal donker,
daar kan het gebeuren als je alles opgegeven hebt.
Op een tijd die jij niet kent,
maar die jou kent en het teken geven zal:

Nieuw leven.

Guy Dilweg