Gedachten bij Psalm 104

Verschillende auteurs hebben zo hun gedachten bij de tekst van Psalm 104.

U hebt de aarde op pijlers vastgezet,
tot in eeuwigheid wankelt zij niet.
De oerzee bedekte haar als een kleed,
tot boven de bergen stonden de wateren.
Toen u hen dreigde, vluchtten zij weg,
toen uw donderstem klonk, stoven zij heen:

naar hoog in de bergen, naar diep in de dalen,
naar de plaatsen die u had bepaald.
U stelde een grens die zij niet overschrijden,
Nooit weer zullen zij de aarde bedekken.

(Psalm 104: 5-9)

Schepping als heilzame ordening. Vaste grond, betrouwbare aarde. Op de achtergrond de chaos van de oerzee, blijvend dreigend.

Schepping als stellen van grenzen, als mogelijkheid van leven. Maar wat is de mens die grenzeloos wil zijn? Kan hij Gods garanties risicoloos uitdagen?

Hans Schravenzande

U hebt de maan gemaakt voor de tijden,
de zon weet wanneer zij moet ondergaan.

(Psalm 104: 19)

Zon en maan weten van tijden, maken deel uit van natuurlijke ritmes. De maan weet van getijden, de wisseling van eb en vloed. De zon weet van de energie waarvan al het leven afhankelijk is, in de afwisseling van licht en donker en de wisseling van de seizoenen. Als eeuwig beleefde energie. Hoe anders dan de energie waarmee de mens zich in zijn vooruitgang eeuwig waande, maar die hij in een paar generaties kan opgebruiken.

Hoe vinden we weer aansluiting bij de natuurlijke ritmes die ons met energie kunnen verrijken?

Auteur onbekend

De bomen van de HEER zuigen zich vol,
de ceders van de Libanon, door hem zelf geplant.
De vogels bouwen daar hun nesten,
in hun kronen huizen de ooievaars.
De hoge bergen zijn voor de steenbokken,
in de kloven schuilen de klipdassen.

De jonge leeuwen gaan uit op roof,
brullend vragen zij God om voedsel.

Bij zonsopgang trekken zij zich terug
En leggen zich neer in hun legers.
De mensen gaan aan het werk
En arbeiden door tot de avond.
(Psalm 104: 16-18, 21-23)

In het web van het leven bevinden de dieren zich tussen de tuin van God, waarin ze zich thuis mogen voelen, en de drukte van de mens. In de psalm krijgen de dieren een ruimere en gevarieerder plaats dan de mens, die in de psalm alleen met zijn arbeid aandacht krijgt. Hij zou jaloers kunnen worden op de dieren. Of is het zinniger dat hij zich in al zijn arbeid bekommert om de dieren?

Maar ook dieren leven niet in vrede. De leeuw rooft en eet nog geen hooi, zoals in het bijbelse vredesvisioen. Er staat ons, mens en dier, nog wat te wachten.

Auteur onbekend

En allen zien er naar uit
dat u brood geeft, op de juiste tijd.
Geeft u het, dan doen zij zich te goed,
opent zich uw hand, dan worden zij verzadigd.
(Psalm 104: 27-28)

Al het leven ziet uit naar en vraagt om het dagelijkse brood. Brood dat God geeft op de juiste tijd, als genoeg voor een dag. Mens en dier vragen er om, gelijkberechtigd vanuit de schepping. Zo veronderstelt het gebed van mens en dier het delen van voedsel. Dat vraagt om delen van ruimte. Die ruimte is er wanneer wij om niet meer vragen dan het genoeg. Het genoeg verzadigt voor leven en welzijn.

Auteur onbekend