Korenschoven

Koning David had de ark met de tien geboden naar Jeruzalem gebracht. Daar stond hij nog in een eenvoudige tent toen Salomo zijn vader als koning opvolgde. Koning Salomo wilde een tempel bouwen waarin de ark de belangrijkste plaats zou krijgen. Lang had hij erover nagedacht welke plek in Jeruzalem het meest geschikt zou zijn voor de tempel, maar hij kon nog geen beslissing nemen.

Op een nacht werd Salomo wakker. Hij dacht: ‘Het wordt tijd, dat ik met de bouw van de tempel ga beginnen. Maar waar?’ De koning kon niet meer slapen. Hij stond op en liep door de stille straten van Jeruzalem naar de berg Moria buiten de stad. Onder een olijfboom bleef hij staan en keek naar het korenveld op de zuidelijke berghelling. Het was oogsttijd. Een deel van het koren was al gemaaid en stond in schoven.
Plotseling zag Salomo in het maanlicht een man op het veld lopen, die een korenschoof wegdroeg. ‘Dat is een dief!’ dacht de koning. De man bracht de schoof naar de akker, die er naast lag en haalde nog een schoof. En zo sleepte hij een aantal schoven van de ene akker naar de andere. Daarna liep hij weg.
Even later verscheen er een andere man, die hetzelfde deed wat de eerste man had gedaan, maar nu in omgekeerde richting. Salomo keek verbaasd toe en dacht: ‘De dieven bestelen elkaar!’
Nadat ook deze man verdwenen was, liep Salomo terug naar het paleis.

Zodra het licht begon te worden, liet hij de eigenaars van de twee korenvelden ophalen. Eerst liet hij de oudste voor zijn troon verschijnen. Streng keek hij hem aan en vroeg: ‘Waarom steel je koren van de akker van je buurman?’ De man keek de koning verbaasd aan en zei: ‘Dat zou ik nooit doen. Naast mijn akker ligt de akker van mijn broer. We hebben ieder de helft van de akker van onze vader geërfd. Maar dat vond ik niet eerlijk. Ik ben rijk en heb geen kinderen, terwijl mijn broer arm is en zeven kinderen heeft waarvoor hij moet zorgen. Daarom heb ik vannacht een aantal korenschoven van mijn akker naar zijn akker gebracht. Dat heb ik in het geheim gedaan, omdat mijn broer het niet zo maar van mij wil aannemen.’

Nu liet de koning de jongste broer bij zich komen en vroeg ook aan hem: ‘Waarom heb je koren van je buurman gestolen?’ Geschrokken keek de man de koning aan en zei: ‘U denkt toch niet dat ik van mijn broer heb gestolen? De akker, die naast de mijne ligt, is van mijn broer. We hebben ieder de helft geërfd van onze vader. Maar omdat mijn broer geen kinderen heeft, die later voor hem kunnen zorgen, heb ik vannacht een paar korenschoven van mijn akker naar zijn akker gebracht. Ik vind het jammer dat iemand het heeft gezien, want ik wilde het onopgemerkt doen, zodat mijn broer me er niet voor hoeft te bedanken.’
De koning zei glimlachend: ‘Je broer heeft hetzelfde gedaan vannacht en korenschoven naar jouw akker gebracht.’

De broers, die nu begrepen wat er gebeurd was, omhelsden elkaar.
De koning zei: ‘Ik heb veel mensen moeten veroordelen omdat ze elkaar bestelen, maar twee broers, die elkaar het meeste gunnen, had ik nog niet ontmoet. Nu weet ik wat de beste plaats is om een tempel tot Gods eer te bouwen. Daarvoor zal ik graag jullie akkers kopen.’
De broers gingen op het verzoek van de koning in. En Salomo maakte in heel Israël bekend, dat de tempel gebouwd zou worden op een plaats waar broederliefde was getoond.