Niet hemels ver

Als na de zinderende zon de lucht al is betrokken,
en mensen huiswaarts gaan,
ontstaat, waar het kind met een stuk glas
de zonnestralen wilde vangen,
gestuurd door het verlangen naar een antwoord
op die onbestemde vraag
waar God bestaat, een vuur.

Te laat bemerkt hij dan dat ieder is vertrokken,
verbaast zich om het vuur
dat raast maar niets verbrandt.
Het is of in de stilte voor de storm
een warme gloed zijn ogen sluiten doet
en hij het antwoord leest dat in hem is geland:
God is niet hemels ver, maar in jouw hart geplant.

Jeanette van Osselen